Wanneer je in Noord-Thailand de kleurige drukte van Chiang Mai, met zijn kruidige geuren van slecht afgestelde motoren, wierook en curry achter je laat en vijfenzestig kilometer naar het noorden gaat, vindt je daar het “Elephant Nature Park” opgericht door Sangduen Chailert, of Lek, een kleine vrouw uit de berggebieden van Thailand. Als kind leefde en werkte zij met olifanten, die met liefde werden behandeld en het schokte haar dan ook toen zij met de mishandelingen geconfronteerd werd die de meeste olifanten helaas tegenwoordig moeten meemaken. De wilde olifanten zijn al bijna uitgestorven en voor de overigen is er steeds minder werk.

Zij heeft er haar levenstaak van gemaakt om zoveel mogelijk van deze grote vriendelijke dieren een veilige en waardige levensruimte te bezorgen en heeft met steun van veel vrijwilligers een vallei gekocht, waar een rivier door stroomt.

Er zijn een aantal overnachtingsmogelijkheden in het olifantenpark en ik besluit van die mogelijkheid gebruik te maken endaar een paar dagen te blijven. Ik heb nog nooit iets met olifanten gedaan, maar als beroep doe ik al twintig jaar auralezingen bij mensen.

Max, de grootste olifant van Thailand, staat stil in de warme lucht. Rustig trekt hij met zijn slurf plukken olifantengras uit. Zijn grote gerimpelde kop is vooral gericht op zijn eten. Hij klopt de aarde van de wortels en propt het gras behendig in zijn mond. Insekten zoemen om mij heen in de vochtige jungle hitte. Op een meter of tien van deze grote onbetrouwbaar genoemde graseter stop ik. Carl, de vaste begeleider van Max, staat een meter of twee naast mij.

Ik sluit mijn ogen en probeer met mijn geest het bewustzijn van vijf ton olifant te voelen. Voorzichtig tastend zoek ik hem op. Verrassend snel voel ik zijn aanwezigheid. Is hij daar al?

“Max, wil je bij mij komen, in mijn hoofd?”

Zijn geest komt dichterbij. Het heldere beeld, dat ik ontvang, is een aarzelende olifant die voorzichtig mijn denkruimte binnnen stapt.

” Ben je hier graag?”,vraag ik.
Ja, hier is het wel goed“, komt het antwoord snel en duidelijk.
“Hier wel, maar daar bij die mensen, dat vind ik veel te druk. Die trekken en duwen en roepen maar. Oh, dat is zo vervelend, zo lastig, al die drukte.

Ik wordt daar zo moe van, zo moe. Soms ben ik zooo moe.
Zijn antwoord komt in de vorm van beelden, die hij mij laat zien, en een luide donderende stem, als een grote gong.
(Carl bevestigt later dat Max de laatste tijd geïrriteerd op mensen reageert, als hij bij het centrale platform komt om de bananen te halen, die daar dan worden uitgedeeld)

“Zou je liever alleen zijn?”, vraag ik, een beeld neerzettend van een grote lege grasvlakte met Max in het midden.
Ja, maar dan zo (zet hij het beeld neer) dat ik wel andere olifanten kan zien, in de buurt, niet echt alleen, dan voel ik me eenzaam.” 
(Weer bevestigt Carl later dat Max graag op zichzelf is, maar toch altijd wat in de buurt van de andere olifanten blijft.)

“Ik zal ervoor zorgen dat je niet meer naar de mensen toe moet gaan om je bananen te krijgen”
(Max krijgt tegenwoordig zijn bananen los van de andere olifanten.)

Ik besluit wat dieper te gaan.
“Herinner je je nog iets van vroeger?”

Gelijk komt er een golf van beelden: mensen, auto’s, huizen, poten, slurven, wapperende olifantenoren, een spiraal waarin ik bijna word meegezogen .
“Ho, ho, rustig, rustig. Laat het verleden maar. Het is voorbij. Het komt niet meer terug…”

Max kan zich er verbazingwekkend snel van losmaken.
“Weet je dat zeker?”
“Ja, Max.  Ik weet het zeker. Je mag hier altijd blijven. 
Wat geweest is, is voorbij. Nu is dit, de weiden, de andere olifanten en de mensen, dit is alles.
En het blijft zo.” “Echt?” Blij, voorzichtig.

“En Carl, wat vind je van Carl?”, vraag ik hem.
Een ontroerend beeld vormt zich voor mijn geestesoog.Max die zijn grote slurf in een innige omhelzing om Carl heenkrult.
“Zo veel hou ik van Carl.”

(Later leg ik Carl uitdat het belangrijk is, om als hij weg moet gaan aan Max een beeld te laten zien van weggaan, maar ook van terugkomen, zodat zijn grote vriend daar geruster in is.)

“Max, ze zijn bezig om een medicijn voor de ontsteking in je kaak te zoeken en later zullen ze in je mond gaan prutsen, maar dat is om de pijn minder te maken. Kan je proberen om ze toe te laten, zodat ze het goed kunnen doen?”

Weer is het antwoord er vrijwel direct. 
“Ik zal het proberen, maar ik kan er niet goed tegen als ze me pijn gaan doen.”

Dat kan ik me ook wel voorstellen.
Tja, nu heb ik hier wel mooi een verhelderend gesprek gehad met een gerimpelde vijftonner, maar is dat voor hem ook zo geweest? Even proberen.

“Max, als je me begrepen hebt, mag je rustig naar mij toekomen en je slurf op mijn linkerschouder leggen.”

En, oh wonder. Max komt in beweging. Grote voet voor grote voet zettend, komt de grijze kolos op mij af. Ik voel Carl naast mij zenuwachtig worden; hij weet niet dat ik dit aan Max gevraagd heb. Dichter en dichter komt hij.

Rustig blijven, Ronald, zeg ik tegen mezelf.Ik sta heel stil, met bonzend hart.

Voet voor voet komt Max dichterbij. Hij wappert zo nu en dan met zijn oren en maakt diepe rommelgeluiden vanbinnen. Het uiteinde van zijn slurf draait wat in de lucht en wrijft soms met een schurend geluid om zijn eigen slurf heen omhoog en omlaag, alsof hij niet goed weet waar hij zijn slurf moet laten.

Carl wordt steeds zenuwachtiger en Max voelt Carl zijn onrust en ik probeer iedereen rustig te houden hoewel mijn hart tegen mijn ribben bonkt. Misschien had ik toch beter iets anders gevraagd, bedenk ik mij nu.

“Blijf naar zijn aura kijken”, houd ik mezelf voor, “zolang hij niet lelijk doet, is er niets aan de hand.”

Dichter en dichter komt hij. Dan staat hij stil, iets links van mij. Zijn grote grijze kop is naar mij toegedraaid. Hij snuift en draait wat heen en weer met zijn machtige slurf met 50.000 spieren die met één klap al mijn ribben kunnen breken.

Ik voel hoe Max aarzelt. Hij voelt de nerveusiteit van Carl en vraagt zich af wat hij nu moet doen en of hij het wel goed begrepen heeft.

“Moet ik je nu aanraken?”

’t Is goed Max, je heb het goed gedaan, ga maar.
En inderdaad, even later draait hij langzaam weg en gaat weer terug naar de plaats waar hij eerder stond te eten.

Carl staat paf. “Max doet dit nooit. Hij gaat niet naar een vreemdeling toe en als ik in de buurt ben al helemaal niet.”Opgewonden lopen we terug naar het centrum. Ik ben verwonderd en blij, verrast door de helderheid van de communicatie.

Carl is wild enthousiast, zeker nadat hij de rest van ons “gesprek” heeft vernomen, omdat hij daarin exact het gedrag van zijn grote vriend herkent.  Ook de andere dierenbegeleiders zijn verwonderd en het wordt een lange avond, waarin we veel over dieren en communicatie met beelden praten.

De volgende dag ga ik naar Jokia, blind geworden door mishandelingen en nu weer zwanger. Vroeger heeft zij al eens een miskraam gehad toen zij hoogzwanger in een houthakkerskamp werkte. Mae Perm, een ouder wijfje, is vaak bij haar in de buurt en past op haar.

“Dag Jokia.”
Voorzichtig komt haar bewustzijn dichterbij, aarzelend, voelend, mijn geest proevend. Tot mijn verbazing is ze niet bang.

“Jokia, ben je hier graag?”
Ja, ze doen me hier geen pijn en er is veel eten en Mae Perm is een fijne vriendin.”

“Weet je nog dingen van vroeger?”
Verwarde beelden: trekkende olifanten, mensen, kreten, lichtflitsen.

“Jokia, Jokia, dit is voorbij. Dit komt nooit meer terug….
(Ik vind het heel belangrijk dat zij snappen, dat hun lijdensweg voorbij is, omdat zij zich anders altijd blijven afvragen of ze misschien terug worden gestuurd naar hun oude bestaan, zodra ze sterker zijn en dat dat een heel beangstigende gedachte kan zijn om mee te leven.)

 Je mag hier blijven, altijd.”
Even wachten nu. Ze kalmeert weer snel. “Dat is goed, dat is fijn, dat ik hier mag blijven.”

Zij lijkt zich daar niet veel zorgen om te maken.(Later wordt mij verteld dat zij één van de olifanten van het allereerste begin is en hier dus al vrij lang verblijft.)

“Weet je dat je vroeger een kind hebt verloren?”, vraag ik, omdat ik denk dat daar iets geheeld zou kunnen worden.
“Een kind, een kind? Ik heb nooit een kind gehad. Je moet je vergissen.” Er is spanning en verwarring in de klank van haar stem.

“Maar vroeger dan, in het houthakkerskamp?”“Daar was pijn, altijd pijn.”

(Later wordt mij verteld dat haar foetus kennelijk direct is weggeruimd, waarschijnlijk aan honden gevoerd, dat zij haar kind misschien zelfs niet heeft gezien en dat zij gewoon heeft moeten doorwerken.)

“Laat maar, dat is voorbij, dat komt nooit meer terug. Je gaat nu een kind krijgen, hè. Hoe voelt dat?”

“Dat voelt helemaal niet goed nu. Ik ben bang. Ik ben bang voor de honden. Ik hoor overal om mij heen honden, maar ik kan ze niet zien en als ik een kleine krijg, kunnen ze ‘m zo pakken en dan kan ik  niets doen. En als ze dan verloren loopt, kan ik ze ook al niet vinden en zij mij ook niet en….”

“Ho, ho. Jokia. Je kindje kan jou wel zien. Jij ziet haar niet, maar zij jou wel. 
En ik zal proberen er voor te zorgen dat er geen honden bij je in de buurt zijn, wanneer jij je kleine krijgt, zodat jij daar gerust in bent.”

“Oh, dat is goed. Dat is fijn, maar hoe moet dat nu met Mae Perm? (De oudere olifant die meestal bij haar is.) Misschien is zij wel jaloers, dat ik een kleine heb. Misschien wil zij wel niet meer op mij passen en hoe moet dat dan met die honden? En misschien neemt zij mij de kleine wel af en dan kan ik ook al niets doen en…..”

“Rustig, rustig.”kalmeer ik haar. “Ik zal er wel voor zorgen, dat er geen honden zijn wanneer jij je kleine krijgt en ik zal aan de andere mensen hier vragen om Mae Perm bij jou in de buurt te houden, dan kunnen jullie samen voor haar zorgen. Dat gaat wel lukken.”

Ze kalmeert en graast weer rustig. Ondertussen is er een nieuwsgierige jonge olifant, Hope, op ons afgekomen.
Mijn aandacht gaat nu naar hem toe en vrijwel onmiddellijk maakt ik contact. Het blijft mij verbazen hoe helder en sterk de verbinding met een olifant tot stand komt; heel anders dan een hond of kat.

“Hallo. Dag Hope. Kom maar wat dichterbij.” (Met je geest bedoel ik.)

En, bonk, 700 kilo jonge olifant botst vrolijk tegen mij op en duwt mij bijna ondersteboven. Goed, nog eens.
Ik probeer het nog twee keer. En elke keer komt hij onmiddellijk naar voren, als ik hem vraag om dichterbij te komen en botst mij zowat ondersteboven.

Dit werkt dus niet.

Carl had mij gevraagd om te kijken of ik hem beter kon laten luisteren, omdat de jonge olifanten tot nu toe zo weinig gehoorzaam zijn en dat dat later wel problemen kan geven.

Dus.

“Hope….?   We moeten ‘ns praten over discipline.” 
Verontwaardigd en opstandig valt hij mij gelijk in de rede. “Discipline, discipline! 
Ik wil helemaal niet praten over discipline!” (Mentaal klinkt het als een verontwaardigd jongetje.)

En ogenblikkelijk draait hij zich om, laat mij zijn achterkant zien (een gedrag dat olifanten onderling ook gebruiken om afwijzing te tonen) en loopt weg. Verbazingwekkend duidelijk hoe de lichamelijke reactie laat zien dat de vraag goed begrepen is. Ik heb geen zin om tegen zijn staart verder te praten dus ik laat hem gerust.

Het is warm en ik ben moe. Die avond praat ik met de dierenverzorgers nog meer over de communicatie met dieren en ga vroeg slapen.

De volgende dag ga ik naar de volgende olifant in dit wonderlijke verhaal.

Mae Tekia, de olifant die haar mahout (de vaste begeleider) doodde, staat rustig te grazen. Afgezonderd van de andere dikhuiden ziet zij er vredig uit. Ik blijf op een meter of tien van haar staan. Rustig trekt zij plukken gras uit, klopt de aarde eraf en propt ze in haar mond.

“Mae Tekia?”

Haar aandacht is er gelijk, met een verrassende openheid komt haar geest dichter bij de mijne. Ondanks alle mishandelingen in haar leven, kan zij mij op deze telepatische manier toch begroeten.

“Dag Maitekia. Hoe vind je ’t hier?” Haar antwoord komt als een golf van beelden, indrukken.

“Veel te veel bruine mensen hier. Ze komen op hun brommers hier vlak langs rijden en wonen ook in die huizen daar. Veel te dicht, veel te veel. Zij rijden hier maar op en neer. En ik hou niet van bruine mensen, ik vertrouw ze niet.”

“Waarom vertrouw je ze niet?” “Daarom niet!”

Ze laat verschrikkelijke beelden zien van olifanten, andere olifanten dan haarzelf, die grote boomstammen door een modderige jungle trekken en die door bruine mensen worden geslagen en met ijzeren pieken gestoken om ze door te laten werken. Het ontroert mij om te zien dat haar onrust niet met haar eigen pijn te maken heeft, maar met de mishandeling van andere olifanten.

“Daarom vertrouw ik die bruine mensen niet!” “Maar hier zijn toch ook witte mensen?” 
“Ja en die zijn veel te vertrouwd met die bruine, dus je weet meer nooit…”

“Weet je dat je die mahout van vroeger hebt gedood?” “Is hij dood? Prima, het was een slecht, echt slecht mens. Ik ben blij dat hij dood is, ik zou het zo weer doen!” Wat kan ik zeggen? Ze heeft natuurlijk gelijk.

“En jouw mahout nu? Wat vind je daar van?” “Dat gaat wel, hij kan er mee door.” Zij lijkt er even over na te denken. 
“Ik vind dit niet leuk. Het is niet fijn om hierover te praten, ik wordt er kwaad van en droevig.”

Zij is duidelijk geïrriteerd door de wending van ons gesprek en draait haar gat naar mij toe. Hier is weer dat duidelijkesignaal, in elke taal trouwens, en ook typische olifantentaal voor: in jou heb ik nu even geen zin.

Maar ik ben nog niet klaar met haar en blijf rustig staan. Ze loopt niet ver weg en na een minuut of vijf draait zij weer mijn richting uit.

“Maitekia? Je leven van vroeger is voorbij. 
Dat komt nooit meer terug. Je mag hier altijd blijven.” Aarzelend.

“Echt?” 
“Ja. Zou je graag een andere olifant bij je hebben? Als gezelschap, een vriendin?” 
“Andere olifanten houden niet van mij.”, komt het verrassende antwoord.

En ik weet trouwens ook niet hoe ik dat moet doen, houden van, dat ken ik niet. Ik heb het nooit geleerd. Maar gezelschap, gewoon samen, iemand in de buurt, dat lijkt me fijn.”

“Ik zal vragen of het kan. En verder, wil je verder nog iets?” 
Gelijk komt het beeld van een afdak op vier palen, geen boom, maar een door mensen gemaakt olifanten zonnedak. 
Ze vindt het duidelijk te warm, zo in de zon, zonder bescherming.

Later ben ik op het terrein gaan kijken en inderdaad, helemaal aan de andere kant van de vallei staat precies zo’n zonnedak op palen als ze mij liet zien. Ook bevestigden de mensen dat zij door de andere olifanten wordt gemeden.

Stil staan we bij elkaar. Insecten zoemen in de hitte. Maitekia eet plukken olifantengras en ik sta te zweten in de zon. Wat nu? Opeens denk ik: laat ik haar gewoon een healing geven. Gewoon haar energielichaam verzorgen, zoals ik al twintig jaar bij mensen doe.

Met mijn armen naast mijn lichaam draai ik mijn handpalmen naar haar toe en verbind mij met haar aura. Op dat moment stopt zij met eten.

Ik sluit mijn ogen en begin de lagen van haar aura te verzorgen, de ene na de andere. Na een tijdje merk ik dat ik langzaam heen en weer begin te wiegen. Ik laat het gebeuren, volg de beweging van het moment. Lang blijf ik bij haar emotionele laag. Eerst stroomt er een vuile donkere brij af, na een tijdje wordt het lichter van kleur, minder zwaar. Rustig ga ik verder met gesloten ogen, mijn handen naast mijn lichaam met de palmen naar haar toe; vanaf een tiental meters, strelend, verzorgend, als een helende balsem. Meer dan tien minuten gaan voorbij. De verandering komt maar langzaam. Als ik mijn ogen open doe, zie ik tot mijn verwondering dat Maitekia met mijn wiegende beweging meegaat, als een kind dat gewiegd wordt door zijn moeder. Zij eet nog steeds niet en volgt perfect vanop een afstandje de beweging van mijn lichaam en handen. Verwonderd kijk ik even, sluit mijn ogen weer en ga rustig verder, langzaam heen en weer bewegend in de felle zon.

Na een tijdje denk ik: “Nu is ’t wel even genoeg geweest. Ik kan zo eindeloos doorgaan, ze koestert zich in de energie als een kat in de zon of als een kind dat onder de douche staat en er niet vanonder wil komen. ’t Is wel mooi geweest.”

Gelijk komt Maetekia door: “Niet stoppen, niet stoppen, ga door, ga door.” Ja maar, dit lijkt zo eindeloos. 
Misschien kan ik dit op een hoger niveau beter regelen.

Zoals je op een microscoop verschillende vergrotingen kan instellen, zo kan ik ook van waarnemingsniveau verfijnen; dus laat ik dat dan maar doen. Op het moment van verandering van energie hoor ik opeens “Hoeoeoet!!!” achter mij en zie daar een andere olifant die gefascineerd naar de healing staat te kijken en een aanmoedigingskreet slaakt.  

Wonderlijk hoe deze dieren met elkaar meeleven en hoe bewust ze zijn van elke ontmoeting en elke verandering in energie.

Op het volgende niveau tref ik een zilverwitte wereld aan, schitterend als een gefragmenteerde autoruit, honderden kleine brokjes, als een voile van licht, zweven in een hoge, fijne trilling, die ik alleen maar ken van yogi’s of sjamanen. Voorzichtige begin ik de brokstukken te verbinden tot er langzaam een vlies van wel tien meter doorsnee ontstaat dat Maetekia omspant.

Wanneer ik klaar ben, doe ik mijn ogen weer open en zie dan pas dat zij nog steeds niet eet en meewiegt met mijn eigen wiegende beweging. De olifant achter mij is ook blijven kijken.

Om af te ronden maak ik een fijn web van gouden draden dat alle olifanten daar verbindt met een centraal hoog bewustzijn als een gouden olifant, zodat een nieuwe bewoner zich sneller bewust zal zijn van de plek waar hij gekomen is. En ook dat hij er mag blijven, want daar maken ze zich toch meestal de meeste zorgen over.

Langzaam wandel ik weg, diep geraakt door de schoonheid van wat ik heb gezien. Ondanks haar trauma’s, is het bewustzijn van dit mishandelde vrouwtje van een niveau dat ik in de mensenwereld alleen maar bij hoogingewijden aantref.

Pas een half uur later begint zij weer te eten.

De volgende dag ga ik ‘ns bij Somboon kijken. ’t Is een vrij grote, vrij dikke olifant, een mannetje. Ik weet niets van hem. Hij staat los te grazen, niet al te ver van het centrale platform, op een plek met veel vers olifantengras. Steeds pakt hij grote plukken gras met zijn slurf, klopt ze schoon en propt ze in zijn mond. Hij stopt geen moment.

“Hallo.” 
En weer gelijk die grote openheid van geest, die bereidheid om te ontmoeten.

“Hallo Somboon. Hoe vind je ’t hier?” “Lekker eten, goed veel eten.” “En verder?” 
“Goed eten en lekker veel. Vooral dat.(Later hoor ik dat hij compleet ondervoed in het park is aangekomen.)

“En de andere olifanten?”“Oh, dat gaat wel, de meeste zijn ok.” 
“Weet je, je mag hier altijd blijven. Je hoeft niet terug.”“Dat is goed. Ja, dat is goed. Het is hier rustig en lekker veel eten…”

Hij staat daar maar rustig te grazen, een tevreden olifant.
Ik denk aan de andere zestien en dat ik ze niet allemaal kan bezoeken.

“Zeg Somboon. Kan jij aan de andere olifanten vertellen, dat ze hier mogen blijven? Dat ze niet bang moeten zijn, dat ze weer weggestuurd worden.” “Dat wil ik best. Ja, dat is goed.”Een olifant met een missie.

Ik ga terug naar het centrale platform en ik ben er nog maar net aangekomen of Somboon wandelt weg van zijn groene weitje, waar hij al uren staat te eten. Hij stapt rechtstreeks naar Nonamie en zijn moeder en gaat daar een tijdje bij staan, om een praatje te maken. Weer laat hij een directe reactie op een mentaal verzoek zien.

De volgende morgen vroeg ben ik met een diep geroerd hart vertrokken.
De dagen daarop kon ik Max nog regelmatig op bezoek voelen komen in mijn bewustzijn.